De halve ophouding : de Ongekende Bekende?

Geplaatst op 13 oktober 2020

De halve ophouding, iedereen “kent” ze, meent ze uit te voeren, maar slechts weinigen weten eigenlijk wat het precies is.

Een halve ophouding goed uitvoeren heeft veel te maken met feeling en timing. Niettemin zijn er een aantal feitelijke handgrepen die je kunnen helpen om feeling te gaan ontwikkelen zodat je timing ook correct(er) wordt.

Wat?

Wat is nu juist een halve ophouding?

Er zijn verschillende soorten ophoudingen, maar in dit artikel wil ik het enkel hebben over de allerbelangrijkste, namelijk de eigenlijke “demi-arrêt”, uitgevonden door de La Guérinière.

De bedoeling van deze halve ophouding is het evenwicht van het paard te verbeteren, meer naar achteren te verplaatsen en meer buiging te verkrijgen in de gewrichten achteraan.

Hoe?

  1. Je drijft eerst je paard naar de hand toe zodat het paard het contact met de hand wil aannemen, moest dit nog niet het geval zijn.
  2. Vervolgens geef je met je hand een licht opwaartse (nooit terugwaarts!) ophouding.
  3. Zodra je voelt dat je paard het evenwicht naar achteren verplaatst, ontspan je, laat je onmiddellijk de hand weer zakken – “la descente de main” – en geef je mee.
  4. Tenslotte drijf je opnieuw bij om impuls te bewaren.

Je kan bijgevolg stellen dat de halve ophouding bestaat uit een cirkel van hulpen die start bij impuls en weer eindigt bij impuls.

Je zit en gewicht/evenwicht ondersteunen je hand :

  • De zit : door je kruis aan te trekken, ben je even niet mee in de beweging en zal je paard jou willen volgen om weer tot harmonie te komen.
  • Gewicht : Door dieper te gaan zitten, zet je jezelf meer op de achterbenen. Ook hier zal het paard geneigd zijn om je te gaan volgen om de harmonie, het evenwicht te behouden.
  • Gewicht : Door de gelijkzijdige stijgbeugel een gram meer te gaan belasten, kan je het gelijkzijdige achterbeen gaan beïnvloeden en uitnodigen langer aan de grond te blijven en meer gewicht te gaan dragen.

Hand en been mogen dus nooit samen inwerken : “Mains sans jambes, jambes sans mains” zoals Baucher het zeer correct stelde.

Nochtans zie je dit vandaag de dag wel vaker gebeuren. Het paard wordt naar een weerstandbiedende hand toe gedreven. In dit geval verkrijg je echter een paard dat achter de loodlijn komt en afknikt aan de derde halswervel. Het paard is op deze manier biomechanisch niet in staat om het gewicht naar achteren over te hevelen.

Moet je dan telkens al deze hulpen combineren om een juiste halve ophouding te geven?

Nee, zeker niet. Dit is o.a. afhankelijk van de leeftijd van het paard, zijn bouw en zijn africhtingsgraad. Een hooggeschoold paard zal al op je zuivere gewichtsverplaatsing zijn evenwicht naar achteren kunnen brengen, daar waar een jong paard een duidelijke opwaartse ophouding nodig heeft met je hand.

Je streeft natuurlijk wel steeds naar uiterste lichtheid en minimalisme op termijn.

Hoe vaak?

Zo vaak als nodig ☺️.

Aangezien je constant in motie bent, zal je dus best vaak het gewicht moeten herbalanceren, net zoals een ballerina die op haar tenen danst.

http://home.kpn.nl/voska025/Stap.htm

Wanneer?

Elk been heeft 4 fasen : de afzetfase, de zweeffase, de landingsfase en de draagfase.

Met een halve ophouding willen we dat het achterbeen meer gaat buigen en meer gewicht gaat dragen. Het spreekt voor zich dat het dan geen zin heeft deze ophouding te geven wanneer het been in de zweeffase zit, want dan staat het been niet eens op de grond.

Een ophouding geef je dus wanneer het achterbeen op de grond staat, i.e.  in de landingsfase en het eerste deel van de draagfase (landing tot de verticale stand).

In het tweede deel van de draagfase komt het achterbeen immers voorbij de verticale stand en begint het reeds de energie voorwaarts te stuwen.

Bijgevolg is het belangrijk dat jij als ruiter de benen van je paard perfect kan aanvoelen opdat je een efficiënte ophouding kan geven en het been kan uitnodigen om langer op de grond te blijven, meer gewicht te gaan dragen en dieper te gaan inbuigen.

Enkele handgrepen :

  • Wanneer jouw heup omhoog komt/is in stap of draf, landt/draagt het gelijkzijdige achterbeen.
  • Op het moment dat het schouderblad naar voren gaat (in stap of draf), is het gelijkzijdige achterbeen op de grond.
  • Op het moment dat de buitenschouder naar achter gaat, staat dat buitenvoorbeen op de grond, maar ook het binnenachterbeen.
  • In galop staat het buitenachterbeen op de grond wanneer de schoft het hoogst is. Hierna landt het binnenachterbeen samen met het buitenvoorbeen.

Oefenen, oefenen, oefenen

Een eenvoudige manier om jezelf én je paard de halve ophouding aan te leren, is overgangen te rijden tussen draf en stap.

Je gaat enkele passen draven, daarna evenveel passen stappen en dan weer aandraven etc. Tel hierbij telkens je passen.

Vervolgens ga je het aantal stappassen verkleinen totdat je een schijnovergang maakt. Net op het moment dat het paard denkt een stapovergang te maken, rij je weer rustig voorwaarts. Het gevoel dat je dan krijgt, is het resultaat van een goede halve ophouding. Het paard komt in de startblokken te zitten. In het terugkomen denkt hij als het ware voorwaarts, en in de vooruit is hij zich ervan bewust dat hij zodadelijk misschien weer achteruit moet. Alle power komt op die manier in de motor, in de achterhand te zitten.

Ook schouderbinnenwaarts, wendingen (hoeken) en andere zijgangen zijn ideaal om het maximum uit je halve ophoudingen te halen.

Veelgemaakte fouten

De meest gemaakte fout is dat men zich enkel bezighoudt met de teugels en hierop terugwerkt.

Een halve ophouding bestaat uit een cirkel van hulpen. Ze wordt voorafgegaan door een drijvende hulp, die nadien weer wordt opgevangen met een ophouding, waardoor het evenwicht meer naar achteren verlegd wordt. Hierop geeft de hand onmiddellijk na en herstelt het been de impuls naar voren.

De kracht van de halve ophouding zit dus niet zozeer in het opwaartse knijpje in de teugels, dan wel in het geven van de hand.

Zonder impuls, geen goede ophouding!

Maar ook zonder een correcte aanleuning, kan je geen goede halve ophouding geven met als doel het gewicht naar achteren over te hevelen.

Heel vaak zie je bij een halve ophouding enkel de hals inknikken en komt het hoofd nog meer achter de loodlijn. Er ontstaat compressie in de hals, de hals wordt samengedrukt en wordt korter. Je ziet geen verschuiving in het evenwicht. Integendeel, het paard zit/blijft duidelijk op de voorhand, ondanks de ophouding.

De oorzaak ligt bij het gebrek aan aanleuning. Zonder correcte aanleuning, kán de ophouding gewoon niet tot achter geraken. Een van de basisvoorwaarden van een goede aanleuning is namelijk contact. Het paard moet eerst de hand van de ruiter willen aannemen, zelf het contact willen nemen.

Dit bekom je niet door het paard tegen een weerstandbiedende hand in te rijden. Integendeel, hiermee bekom je enkel compressie en net méér gewicht op de voorhand.

Dit is meteen ook dé hoofdreden waarom harder trekken of een straffer bit niet helpen bij paarden die loperig zijn of niet lijken te willen terugkomen.

Het is niet dat ze niet willen, het is dat ze niet kunnen!

Ze horen je echt wel, maar ze lopen op hun voorhand en er is geen aanleuning, dus het paard kán zijn rem (de achterhand) niet aanspreken.

Hoe hard de ruiter dan ook trekt, hoe straf het bit dan ook is, het enige wat er dan gebeurt is compressie van de hals, wat het voor het paard alleen maar nóg moeilijker maakt om het evenwicht naar achteren, zijn rem, te verleggen.

Rij je paard dus liever naar voren en nodig hem uit om naar voren toe zélf je hand te gaan opzoeken.

Meer leren?

Wil je meer leren over de theorie, maar ook de praktijk?

Op de IVL-Club vind je filmpjes terug over dit thema en zoveel meer !

Bezoek ook zeker onze Facebookpagina!

Foutjes ontdekt?

Graag een mailtje naar info@isabelvanlaer.be

Wil je dit artikel graag delen of gebruiken? Leuk!

Vergeet je zeker niet de bron te vermelden en te verwijzen naar mijn website? www.isabelvanlaer.be

Het is eens zo fijn als je werk erkend wordt.

Ontdek meer blogberichten